Carassius carassius

Carassius carassius (Linnaeus, 1758)

Kroeskarper

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 55 cm. De rugvin is bolrond. De 5e of 6e vinstraal is het langst. Bekdraden ontbreken. De rug is donker olijfbruin, de flanken en buik gelig tot bronskleurig. Bij volwassen exemplaren zijn de vinnen roodachtig. Juvenielen kleiner dan 5 cm hebben een zwarte vlek op de staartwortel. 17-25 vinstralen in de rugvin, 8-11 in de anaalvin. 33-36 schubben op de zijlijn.
Lijkt op de giebel, maar bij deze zijn de rug- en anaalvin holrond en is de staartvin duidelijk gevorkt (Carassius gibelio).
Lijkt op de karper, maar deze heeft 4 bekdraden en een holronde rugvin (Cyprinus carpio).

Verspreiding
Vrij zeldzaam. Komt voor in stilstaande wateren met (veel) plantengroei en een zachte bodem.

Habitat
Voornamelijk in kleine, ondiepe natuurlijke wateren en (polder)-sloten. Van oorsprong in wateren die grenzen aan periodieke overstromingsvlakten.

Levenswijze
Als de poel opdroogt kan de kroeskarper nog geruime tijd overleven in de natte modder door zijn lichaamsfuncties tot een minimum te beperken. Paait van mei-juli in dichte begroeiing van waterplanten. De watertemperatuur dient minimaal 14°C te zijn. Geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar, ze zijn dan vaak nog geen 15 cm lang.

Voedsel
In hoofdzaak insectenlarven, plantendelen, dierlijk plankton en slakjes.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen op de Rode lijst en in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)