Abramis brama

Abramis brama (Linnaeus, 1758)

Brasem

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 80 cm. De oogdiameter is kleiner dan de afstand van het oog tot de punt van de bek. De bek is onderstandig en ver uitstulpbaar. Aantal rijen schubben tussen de zijlijn en de voorkant van de rugvin bedraagt 11-13 (de schub op de zijlijn niet meegeteld). Mannetjes hebben in de paaitijd paaiuitslag op hun kop. 12 vinstralen in de rugvin, 24-32 in de anaalvin. 51-60 schubben op de zijlijn. Kleine exemplaren kunnen verward worden met de kolblei, maar deze heeft 7-9 rijen schubben tussen de zijlijn en de voorkant van de rugvin (Blicca bjoerkna).
Lijkt op de Donaubrasem, maar deze heeft 41-48 vinstralen in de anaalvin (Abramis sapa).
Lijkt op de blauwneus, maar deze heeft een donkere vlezige neus (Vimba vimba).

Verspreiding
Algemeen. Komt voor in allerlei watertypen in geheel Nederland.

Habitat
In stilstaand en langzaam stromend, zowel zoet als licht brak water. Voorkeur voor water met afwisseling van ruim, open water waar de brasem in scholen naar voedsel zoekt en ondiepe, begroeide oeverzones om te paaien en op te groeien.

Levenswijze
De paaitijd is van eind april tot midden juni. De eieren worden bij voorkeur afgezet op waterplanten of ondergedoken oeverplanten. Maar bij afwezigheid van planten worden ook boomwortels, stenen of paaltjes als afzetsubstraat gebruikt. Al na enkele dagen vormen de pasgeboren visjes scholen in het ondiepe water.

Voedsel
Totdat de larven een lengte van zo'n 2 cm hebben eten ze vooral dierlijk plankton. Later hoofdzakelijk insectenlarven, kleine kreeftachtigen, dierlijk plankton en wormpjes.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)