Clarias gariepinus

Clarias gariepinus (Burchell, 1822)

Afrikaanse meerval

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 150 cm. Gemiddeld 50-60 cm. De afgeplatte kop telt 8 bekdraden.
Lijkt op de meerval, maar deze heeft een heel korte rugvin en zes bekdraden (Silurus glanis).
Lijkt op de kwabaal, maar deze heeft twee rugvinnen en maar één bekdraad (Lota lota).

Verspreiding
Uitheems. Wordt op enkele plaatsen in ons land gekweekt voor consumptie. Is in het recente verleden in een aantal wateren terecht gekomen. De overlevingskans in de winter is nihil.

Habitat
In oorspronkelijk leefgebied (Afrika) in tropische moerassen en rivieren die in droge seizoen geheel of gedeeltelijk droogvallen.

Levenswijze
Als in droge seizoen het water droogvalt overleven de dieren in overgebleven water- of modderpoelen. Zodra het natte seizoen begint worden de dieren actief en beginnen met paaien, bij voorkeur op ondergelopen grasland.

Voedsel
Jonge dieren eten vooral plankton, later jonge vis en andere waterorganismen. Volwassen dieren eten met name vis, grotere insectenlarven, wormen en amfibieën.

Wetgeving en bescherming
Komt niet in één van de wetten voor.

%LABEL% (%SOURCE%)