Sander lucioperca

Sander lucioperca (Linnaeus, 1758)

Snoekbaars

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 120 cm. Kleine, lange kop, kleine ogen en een spitse snuit. De 2 rugvinnen zijn gescheiden, de voorste heeft uitsluitend harde stekels. De bovenkaak loopt door tot achter het violet oplichtende oog. Donkere vlekken op anaal-, staart- en rugvinnen. 8-10 donkere dwarsstrepen op de flanken. Bij oudere exemplaren kunnen deze vervagen. Snoekbaarsjes kleiner dan 5 cm hebben slechts twee donkere dwarsbanden.
Lijkt op de baars, maar deze heeft een hoger, minder langgerekt lichaam, oranjerode vinnen en een zwarte vlek in de voorste rugvin (Perca fluviatilis).
Lijkt een beetje op de snoek, maar deze heeft maar één rugvin (Esox lucius).

Verspreiding
Ingeburgerd; algemeen in heel Nederland. Oorspronkelijk uit Oost Europa en Azië. Komt met name voor in troebele en in diepe heldere wateren.

Habitat
In oorspronkelijke verspreidingsgebied (oostelijk Europa) in diepere en duistere delen van meren en rivieren. In Nederland in meer verschillende watertypes als rivieren, meren, plassen, kanalen en zandgaten. Voorkeur voor troebel water met een stevige bodem.

Levenswijze
De ogen zijn aangepast aan het zien bij lage lichtintensiteiten. Voorkeur voor troebel water. Bij helder water moet het voldoende diep zijn, zodat er op de bodem (waar de snoekbaars zich voornamelijk ophoud) toch een lage lichtintensiteit wordt bereikt. De paaitijd is in april en mei. Het mannetje maakt van plantenwortels of andere vegetatie een nest boven een harde zand-, grind- of kleibodem. Hij beschermt de eieren en larven en voorziet ze van vers, zuurstofrijk water door te waaieren met zijn vinnen. Mannetjes zijn na 2 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 26 cm, vrouwtjes na 3 jaar bij een lengte van 40 cm.

Voedsel
Jonge vissen eten zoöplankton, insecten en andere bodemorganismen. Vanaf een lengte van 10 cm eten ze uitsluitend kleine vis.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)