Chelon labrosus

Chelon labrosus (Risso, 1827)

Diklipharder

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 75 cm. Heeft 2 korte gescheiden rugvinnen, waarvan de voorste 4 stekels (vinstralen) heeft. De brede bek is eindstandig. Over de flanken lopen donkere lengtestrepen. Zijlijn ontbreekt.
Er zijn drie hardersoorten: de diklip-, de dunlip- en de goudharder. De drie soorten vertonen een grote gelijkenis. De dunlipharder (Liza ramada) heeft een dunne bovenlip en de staart is ondiep gevorkt. De goudharder (Liza aurata) heeft een dunne bovenlip en goudgele vlekken op wang en kieuwdeksel.
Lijkt, behalve op bovengenoemde harders, niet op andere vissen.

Verspreiding
Harders - waarvan de 'diklip' het meest algemeen is - leven vooral in de kustwateren. Scholen diklipharders komen regelmatig voor in haventjes van de Zeeuwse stromen en in de havens van Rotterdam, Scheveningen en IJmuiden. Ook in IJsselmeer en benedenloop van de grote rivieren.
De minder algemene 'dunlip' wordt zeer sporadisch in het zoete water aangetroffen.

Habitat
Kustwateren, soms in benedenloop van grote rivieren en in IJsselmeer.

Levenswijze
Harders houden zich vaak op bij lozingspunten van rioolwater in zee, vooral in Zuid-Europa waar het water ongezuiverd word geloosd. In Nederland concentreren ze zich vaak op plaatsen waar vis en schaal dieren vanuit schepen worden gelost. De harders voeden zich dan met het vrijkomende afval. Harders paaien in zout water.

Voedsel
Het voedsel bestaat in hoofdzaak plankton, algen, kleine bodemorganismen en aan beschoeiingen gehechte draadalgen.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)