Neogobius kessleri (Günther, 1861)
Kesslers Grondel
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 22 cm. Grote, brede kop met gezwollen wangen en lippen en een bovenstandige bek. Ogen dicht bij elkaar en hoog in de kop geplaatst. Nek geschubd. Lichaam en kop roodbruin gemarmerd. De bases van beide rugvinnen raken elkaar. Rugvinnen met horizontale roodbruine banden op een lichtere ondergrond en zonder zwarte vlek. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignap, waarmee de vis zich kan vastzetten op een harde ondergrond.
Lijkt op de zwartbekgrondel, maar deze heeft een duidelijke zwarte vlek in de voorste rugvin (Neogobius melanostomus).
Lijkt op de Pontische stroomgrondel, maar deze heeft een veel smallere kop. Bij de Kesslers grondel is de kop veel breder dan hoog, bij de stroomgrondel is deze even breed als hoog. Bij de Kesslers grondel zijn duidelijk lobben zichtbaar aan de zuignap, bij de stroomgrondel niet (Neogobius fluviatilis).
Lijkt op de marmergrondel, maar deze heeft buisvormige neusopeningen (Proterorhinus semilunaris).
Lijkt op de rivierdonderpad, maar bij deze zijn de buikvinnen niet aan elkaar vastgegroeid tot een zuignap (Cottus gobio).
Verspreiding
Uitheems; zeldzaam. Zowel in zout als zoet water. Komt van oorsprong uit de Kaspische- en de Zwarte Zee en het stroomgebied van de Donau. Waarschijnlijk via het Main-Donaukanaal is Kesslers Grondel nu ook verspreid in het stroomgebied van de Rijn. In Nederland vooral in de grote rivieren.
Habitat
Zowel in zout als zoet water. In Nederland in grote rivieren.
Levenswijze
Vergelijkbaar met marmergrondel (Proterorhinus semilunaris).
Voedsel
Ongewervelde dieren, vooral kleine kreeftachtigen.
Wetgeving en bescherming
Komt niet in één van de wetten voor.