Osmerus eperlanus (Linnaeus, 1758)
Spiering
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 30 cm. Binnenspiering tot 15 cm. De bek is bovenstandig. Er is een vetvin aanwezig. Zijlijn reikt niet verder dan borstvinnen. Rug doorzichtig groen tot bruingeel van kleur, over flanken zilveren band. Spiering heeft een kenmerkende komkommergeur. De in het Nederlandse binnenwater zeldzame, trekkende 'zeespiering' wordt veel groter (gemiddeld 25 cm) dan de niet-trekkende 'binnenspiering' die niet groter wordt dan circa 15 cm. Op de zijlijn en het verlengde daarvan liggen 60-66 schubben.
Lijkt op de houting, maar deze heeft een kleinere bek, een volledige zijlijn en de rugvin begint voor de buikvin (Coregonus maraena).
Lijkt op zalmen, maar deze hebben een volledige zijlijn en de rugvin begint voor de buikvin.
Verspreiding
Binnenspiering komt algemeen voor in de kustprovincies, het IJsselmeer en daarmee in verbinding staande wateren. Zeespiering minder algemeen in de Waddenzee en de kustwateren.
Habitat
Op het noordelijk halfrond zijn er twee typen: De anadrome spiering die in zout water opgroeit en landinwaarts trekt om te paaien en de binnenspiering die permanent in zoet water leeft (vooral grote meren).
Levenswijze
De paaitijd is rond maart. Op een diepte van bijna 0 tot 17 meter legt een vrouwtje tot wel 40.000 eieren. De anadrome vorm ('zeespiering') wordt tot 8 jaar oud en bereikt gemiddeld een lengte van 18-22 cm. De binnenspiering wordt meestal niet ouder dan 3 jaar en bereikt een lengte van 9-12 cm.
Voedsel
Dierlijk plankton en kleine kreeftachtigen. Grote spiering eet ook wel vis, meestal zijn dat kleinere soortgenoten.
Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.