Pungitius pungitius

Pungitius pungitius (Linnaeus, 1758)

Tiendoornige stekelbaars

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 8 cm. In voedselarm water vaak niet groter dan 4 cm. Geen schubben aanwezig, vaak wel beenplaatjes. Vóór de rugvin bevinden zich 9 tot 11 stekels. Donkere vage vlekken op flanken. Rug- en anaalvin bevinden zich ver naar achteren op het lichaam.
Mannetjes zijn in de paaitijd zeer donker met een zwarte keel, witte buikvinnen en een donkere rug- en anaalvin.
Lijkt op de driedoornige stekelbaars, maar deze heeft drie stekels op de rug (Gasterosteus aculeatus).

Verspreiding
Algemeen. In heel Nederland. Heeft een voorkeur voor kleine, plantenrijke wateren.

Habitat
Komt zowel in zoet als in brak water voor. Vooral tussen de waterplanten in de oeverzone. Voortplanting bij voorkeur in lichtbrakke slootjes.

Levenswijze
De paaitijd is van maart tot september. Bij voorkeur in lichtbrakke dichtbegroeide slootjes in de buurt van riviermonden. De mannetjes bouwen een plantennestje, meestal op enige afstand van de bodem tussen de waterplanten. Hierin legt een vrouwtje 200-250 eieren. Het mannetje verdedigt de eitjes en zorgt voor vers, zuurstofrijk water door te waaieren. Als de larfjes uitkomen, bouwt het mannetje een "kraamkamer" bovenop het nest. Hier blijven de larfjes 3-4 dagen terwijl ze hun dooierzak verteren. Als de jonge visjes voortijdig wegzwemmen jaagt hij ze terug.

Voedsel
Bestaat hoofdzakelijk uit dierlijk plankton, wormpjes en insecten. Ook plantaardig materiaal zoals algen.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)