Tinca tinca

Tinca tinca (Linnaeus, 1758)

Zeelt

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 60 cm. De iris van het (kleine) oog is oranje gekleurd. Er zijn 2 korte bekdraden aanwezig die soms slecht zichtbaar zijn. Alle vinnen zijn bolrond. Brede staartwortel. Rug en flanken zijn olijfgroen, brons tot goud. De buik is groengeel tot wit. Juvenielen tot een lengte van 5 cm hebben een zwarte vlek op de staartwortel, de bekdraden zijn nog nauwelijks te zien. 12-13 vinstralen in de rugvin, 9-11 in de anaalvin. Onder de dikke slijmhuid bevinden zich op de zijlijn 95-110 kleine schubben.
Lijkt niet op andere vissen vanwege de combinatie zeer kleine schubben, twee bekdraden, lichaamsvorm, kleur en korte rugvin.

Verspreiding
Algemeen. In heel Nederland. Zeelt komt voor in wateren met veel plantengroei en een zachte bodem.

Habitat
Stilstaand of langzaam stromend water met een zachte modderbodem en een rijke vegetatie. Allerlei watertypen.

Levenswijze
Zoekt vooral 's nachts naar voedsel, houdt zich overdag verscholen tussen waterplanten of in de modder. De paaitijd is van mei tot augustus, de watertemperatuur moet minimaal 18°C zijn. De eitjes worden met tussenpozen van enkele dagen afgezet. Volwassen na 3-4 jaar bij een lengte van 9,5 (mannetjes) tot 12,5 cm (vrouwtjes).

Voedsel
Bij voorkeur bodemdiertjes zoals slakjes, wormpjes en insectenlarven. ook plantendelen, algen en detritus.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)