Rhodeus amarus (Bloch, 1782)
Bittervoorn
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 10 cm. Bovenste helft van iris is diep oranje gekleurd. Op de achterzijde van de flank bevindt zich een horizontale blauw-groene streep. In het voorjaar zijn de vrouwtjes in het bezit van een lange legbuis. Mannetjes hebben in de paaitijd rood op de borst en buik, een blauwgroene rug en flanken en paaiuitslag op de kop. Op de korte, onvolledige zijlijn en het verlengde daarvan liggen 34-38 schubben. (De zijlijn zelf telt er slechts 4-7). 12-13 vinstralen in de rugvin, 11-12 in de anaalvin.
Lijkt niet op andere vissen vanwege de onvolledige zijlijn, het oranje in het oog en de blauwgroene streep op de flank.
Verspreiding
Vrij zeldzaam. Komt plaatselijk soms vrij talrijk voor in schone, stilstaande wateren. In Nederland vooral in laagveengebieden in Utrecht, Noord Holland, Zuid Holland, Noordwest Overijssel en bij de grote rivieren.
Habitat
Langzaam stromende en stilstaande wateren. Van poldersloten en vijvers tot rivieren en meren. De bittervoorn is voor de voortplanting afhankelijk van de aanwezigheid van grote zoetwatermosselen.
Levenswijze
De paaitijd is van april tot juni. Mannetje zoekt geschikte zoetwatermossel en vestigt hier zijn territorium. Als de mossel zich verplaatst gaat het mannetje mee. Een vrouwtje duwt haar legbuis in de uitstroomopening van de mossel en legt hierin 3-1 eitjes. De uitgekomen larven blijven nog 2-3 weken in de mossel, totdat hun dooierzak verteerd is en ze vrij kunnen zwemmen.
Voedsel
Plantaardig materiaal (draadwieren), dierlijk plankton en insectenlarven. Met name algen die ze van stenen of andere voorwerpen schrapen.
Wetgeving en bescherming
Opgenomen op de Rode lijst en in de Flora- en Faunawet.