Ctenopharyngodon idella (Valenciennes, 1844)
Graskarper
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 150 cm. In Nederland meestal kleiner. Lichaam langgerekt en bijna rolrond. Onder de zijlijn liggen 5 rijen schubben (de schub op de zijlijn niet meegeteld). De schubben hebben een zwarte achterrand waardoor een nettekening op de flanken ontstaat. Onderscheidt zich van de karper door het ontbreken van bekdraden aan de stevige, eindstandige bek en door de korte rugvin.
Lijkt op de kopvoorn, maar bij deze ligt het begin van de rugvin achter het begin van de buikvin en de anaalvin is bolrond (Leuciscus cephalus).
Verspreiding
Uitheems; vrij zeldzaam. Oorspronkelijk afkomstig uit China. Hier bereikt hij een lengte tot 1.5 meter. Vanaf 1973 naar Nederland gehaald ten behoeve van het waterplantenbeheer (naast chemische en mechanische methoden). Sinds 1990 wordt de graskarper nog maar mondjesmaat uitgezet. Dit omdat er minder explosieve plantengroei is door verminderde eutrofiering van het oppervlaktewater en omdat de regelgeving voor het uitzetten van exoten strenger is geworden. Plant zich in ons land niet voort.
Habitat
Van oorsprong in de grote rivieren van China. In Nederland in allerlei watertypen uitgezet variërend van grote meren, kanalen, rivieren tot sloten en beken.
Levenswijze
Voor graskarper geldt een meeneemverbod vanwege zijn speciale functie. Uitzetting vindt plaats in afgesloten wateren. Uitzetting is toegestaan, mits aan enkele voorwaarden van de overheid wordt voldaan.
Voedsel
Bij voorkeur 'zachte' waterplanten als draadalg, waterpest en hoornblad.
Wetgeving en bescherming
Komt niet in één van de wetten voor.