Barbus barbus

Barbus barbus (Linnaeus, 1758)

Barbeel

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 100 cm, meestal niet groter dan 70 cm. Lichaam slank en bijna rolrond. De bek is onderstandig, met dikke uitstulpbare lippen. Er zijn 4 bekdraden aanwezig, waarvan 2 op de bovenlip en 1 in elke hoek van de bek. De rand van de rugvin is hol ingesneden. Buik-, anaal- en onderste helft van de staartvin zijn vaak bruinrood. De rug van volwassen exemplaren is egaal bruin tot bruingroen. Bij jonge exemplaren is het lichaam licht beige met kleine donkere vlekjes op de rug en flanken. 11-12 vinstralen in de rugvin, 8 in de anaalvin. 55-65 schubben op de zijlijn.
Lijkt op de riviergrondel en de witvingrondel, maar deze hebben maar 2 bekdraden en worden niet groter dan 20 cm (Gobio gobio , Romanogobio belingi).

Verspreiding
Zeldzaam. Kwam eind 20e eeuw nog slechts plaatselijk voor in het stroomgebied van de Limburgse Maas. Wordt tegenwoordig in toenemend aantal in de grote rivieren aangetroffen in Oost en Zuid Nederland.

Habitat
Voorkeur voor middenloop van rivierenstelsels met een schone bodem van zand, grind en keien.

Levenswijze
Leeft meest in kleine groepen van enkele vissen. In het voorjaar zwemmen de volwassen barbelen stroomopwaarts om te paaien. Dit gebeurd in zones met een flinke stroming op een diepte van 30-40 cm boven een vlakke bodem van stenen en grind bij een watertemperatuur van 14-18°C.

Voedsel
Juvenielen voeden zich met dierlijk plankton. Volwassen dieren eten vooral insectenlarven, wormpjes en weekdieren die ze in de schemer en 's nachts zoeken op de bodem tussen de stenen en het zand.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen op de Rode lijst en in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)