Alburnus alburnus

Alburnus alburnus (Linnaeus, 1758)

Alver

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 25 cm, meestal niet groter dan 17 cm. De bek is bovenstandig. De rug is groenachtig grijs. De flanken en buik zijn opvallend zilverkleurig. 11-12 vinstralen in de rugvin, 18-26 in de anaalvin. Op de zijlijn liggen 48-55 schubben.
Lijkt op het vetje, maar deze heeft een onvolledige zijlijn (Leucaspius delineatus).
Lijkt op de roofblei, maar deze heeft een grotere bek en kleinere schubben (Aspius aspius).

Verspreiding
Komt met name in de rivieren, scheepvaartkanalen en boezemwateren algemeen voor.

Habitat
Heeft een voorkeur voor open, zwakstromende wateren.

Levenswijze
Vormt grote scholen die vlak onder het oppervlak trekken. De paaitijd is van april tot juni, eieren worden afgezet in ondiepe oeverzones. Een 16 cm lange alver legt 1400 eitjes, wat verhoudingsgewijs niet veel is.

Voedsel
Insecten (-larven) en dierlijk plankton. Volwassen alvers eten vooral op het water drijvende insecten. Hun levenswijze en bovenstandige bek is daar aan aangepast.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)