Acipenser ruthenus Linnaeus, 1758
Sterlet
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 125 cm. Snuit lang en spits. Snuit met lange bekdraden met franjes. Vijf rijen beenplaten; aantal beenplaten per rij: 12-17 op de rugzijde, meer dan 57 op de flanken en 10-19 op de buikzijde. Geen beenplaten achter de rugvin en achter de anaalvin aanwezig. De beenplaten op de flanken hebben een lichtere kleur dan het lichaam. De bovenste staartlob is groter dan de onderste.
Lijkt op de Siberische steur, maar bij deze hebben de beenplaten op de flanken dezelfde kleur als het lichaam (Acipenser baerii subsp. baerii).
Lijkt op de Russische steur, maar bij deze zijn de beenplaten op de flanken veel groter en is de snuit minder spits (Acipenser gueldenstaedtii ).
Lijkt op de Atlantische steur, maar bij deze lopen de beenplaten door tot achter de rugvin en de anaalvin (Acipenser sturio).
Verspreiding
Uitheems, zeldzaam. Zowel in zout als zoet water. Komt van oorsprong voor in Eurazië: Zwarte Zee, Kaspische Zee, Witte Zee en de Zee van Azov. De sterlet is evenals de andere uitheemse steuren in Nederland geïntroduceerd via uitzettingen van tuinvijver- en aquariumliefhebbers en ontsnappingen uit sierviskwekerijen en siervishandels.
Habitat
Komt in Nederland vooral voor in rivieren.
Levenswijze
Voornamelijk in zoet water, soms ook in brak water. Leeft in meren en rivieren. In de paaitijd trekt de sterlet verder de rivieren op en legt daar rond de 10.000 eieren.
Voedsel
Bodemdiertjes als insectenlarven, wormen, slakken en kreeftachtigen.
Wetgeving en bescherming
Komt niet in één van de Nederlandse wetten voor.
Valt onder het internationale Cites verdrag, appendix II.