Gobio gobio

Gobio gobio (Linnaeus, 1758)

Riviergrondel

Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 20 cm. Langgerekt rolrond lichaam met afgeplatte buik. De bek is onderstandig. Er zijn 2 bekdraden aanwezig, 1 in elke hoek van bek die, naar achteren gevouwen niet verder reiken dan het midden van het oog. Flanken met een rij van 9 tot 11 donkere vlekken. Rug- en staartvin met vlekkenpatroon. Anus zit dichter bij de anaalvin dan bij de buikvinnen. 9-10 vinstralen in de rugvin, 8-9 in de anaalvin. 40-45 schubben op de zijlijn.
Lijkt op de uitheemse witvingrondel, maar deze heeft niet (of nauwelijks) vlekken op de rug- en staartvin, langere bekdraden en de anus zit dichter bij de buikvinnen dan bij de anaalvin (Romanogobio belingi).
Lijkt op de barbeel, maar deze heeft 4 bekdraden en word een stuk groter (Barbus barbus).

Verspreiding
Algemeen. Komt niet alleen voor in rivieren, maar ook plaatselijk in diverse stilstaande wateren.

Habitat
Komt in allerlei watertypen voor, heeft een voorkeur voor helder, stromend water van beken. Ook in rivieren, kanalen of stilstaand water. Het leefgebied moet in verbinding staan met stromend water om voortplanting mogelijk te maken. Niet op zachte veenbodems.

Levenswijze
Aan de lichaamsbouw, onderstandige bek en baarddraden is te zien dat het een karakteristieke bodembewonende vissoort is. De paaitijd is van april tot juni bij een watertemperatuur van 12 tot 17°C op ondiepe plekken met een schone zand- of grindbodem waar het water langzaam stroomt en bij voorkeur helder is. Geslachtsrijp na 2-3 jaar bij een lengte van 8-9 cm. De meeste worden niet ouder dan 3 jaar.

Voedsel
Hoofdzakelijk insectenlarven en wormpjes, maar ook detritus en algen.

Wetgeving en bescherming
Opgenomen in de Visserijwet.

%LABEL% (%SOURCE%)