Alosa fallax (Lacépède, 1803)
Fint
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 60 cm. Zwarte schoudervlek achter kieuwspleet, vaak gevolgd door een aantal zwarte stippen in een rij. De ogen zijn bedekt met een doorzichtig vlies. Zijlijn afwezig. De rug is donker bruingroen, de flanken en buik zijn licht. Langste rij schubben op het lichaam 55-65. Lijkt veel op de elft (Alosa alosa), maar deze heeft kleinere schubben (70-86 schubben op de langste rij). Daarnaast heeft de fint 35-60 kieuwboogaanhangsels, de elft 90-155. (Alosa alosa).
Verspreiding
Zeldzaam; aanwezig als regelmatige gast. Paait weer op sommige plaatsen in Nederland. Komt ook voor in zoete wateren, die (via sluizen) in zee uitmonden. Ook in IJsselmeer.
Habitat
Anadroom, leeft in zee en trekt rivieren op om te paaien. Juvenielen groeien op in estuarium.
Levenswijze
De fint is een anadrome vissoort, die paait in zoet water en opgroeit in zee. In het voorjaar zwemmen finten tot net bovenstrooms van het zoetwatergetijdegebied, hier zetten de vrouwtjes hun eieren af boven ondiepe zandbeddingen. Het eerste jaar leven de jonge finten in het estuarium en trekken daarna naar open zee.
Voedsel
Bestaat voornamelijk uit dierlijk plankton, insecten en kleine vis. Ook plantaardig materiaal.
Wetgeving en bescherming
Opgenomen op de Rode lijst en in de Flora- en Faunawet.